Doordat één vak als taal, rekenen, aardrijkskunde of plantkunde dagelijks terug te laten komen gedurende een periode van vier á vijf weken krijgt dit vak een goede samenhang bij de leerlingen. De kinderen beschrijven, tekenen of schilderen de periodestof zelf in een apart periodeschrift, dat na verloop van tijd eigenlijk een zelfgemaakt leerboek wordt van de kinderen.
De periodes worden afgewisseld. Zo krijgen ze na de rekenperiode een taalperiode en mag het rekenen tijdelijk ‘vergeten’ worden. Als de draad dan later weer wordt opgepakt blijkt er veel te zijn gebeurd: de stof is niet vergeten, maar bezonken en meer eigen gemaakt. In de oefenuren is er volop ruimte om de vaardigheden te blijven oefenen en automatiseren.